Marius van Beek

Beeldhouwer Marius van Beek werd honderd jaar geleden geboren in Utrecht. Hij stierf in 2003. In 1975-’76 ondernam hij een groepsexpeditie naar Mali onder leiding van Herman Haan, op zoek naar de Dogon en Tellem cultuur. De reis resulteerde in een beeld, een film voor de Wereldomroep en een dagboek. Onlangs ontdekte dochter Sandra van Beek dit dagboek over de inspiraties en teleurstellingen tijdens deze reis.

 

Wie was Marius van Beek? Hij is vooral bekend door zijn beelden ‘Jan van Hoof/de Vaandeldrager’(1954) in Nijmegen en het verzetsbeeld ‘Het Doel van Santiago de Chile (1974). In de oorlog had hij als voortvluchtig onderduiker de kans gegrepen zich te bekwamen in beeldhouwen en na de bevrijding volgde een studie aan de Rijksacademie in Amsterdam.

Had hij in zijn jeugd bij de padvinderij gekampeerd en tochten vastgelegd in logboeken, dit zette hij later voort tijdens expedities naar Egypte, Mexico, Guatemala, Peru, Turkije en Mali in krantenartikelen en dagboeken. In een zoektocht naar eeuwenoude culturen vond hij inspiratie voor beelden.

Zo resulteerde de expeditie naar Dogon en Tellem (geïnstigeerd door architect Herman Haan, met onder meer Rein Dool en Niek Biegman) in ‘De Poort van Afrika’. Dit beeld, in klei opgezet, stelt een Mali-huis voor met een ingang als poort. Op de buitenwanden reliëfs van figuren (naar ontwerp van reisfoto’s). Als de klei op was, groef hij ongeprepareerde klei uit de Rijnoever om het beeld mee te bekleden. Het kleibeeld, waar uit de rivierklei op den duur gewas groeide, is niet bewaard. Het is later in beton gegoten en staat sinds 1980 op de parkeerplaats van het Afrika museum in Berg en Dal, een beetje desolaat.

‘Bamako, 8 dec. ’75 Het eerste echte Afrikaanse dorp heb ik ondergaan. Wat een sprookjesachtige wereld. Bijna de hele dag heb ik gelopen over de markten die een groot deel van de stad bestrijken. Gelopen tussen de vorsten en vorstinnen. Het is moeilijk te beschrijven hoe onwaarschijnlijk mooi de vrouwen zijn met hun ruisend kleurrijke gewaden en hun Bourgondische hoofdtooi. Wanneer ze geen prachtige gedrapeerde hoofddoek dragen, zie je hoe het haar in vettige vlechtjes is gevlochten. Ze weten zware vrachten gracieus te dragen. Dat dragen op het hoofd geeft de schrijdende tred iets sierlijks, bijna ballet-achtig. Ik zag een vrouw met een enorme mand oranje wortelen op het hoofd. Die wortelen waren erg mooi opgestapeld als een compleet kunstwerk, een soort Arcimboldo [Renaissance schilder]. En dan de kleine zwarte kindertjes op hun rug, in doeken en lappen gewikkeld. Ja, het is wel onwaarschijnlijk mooi kleurrijk. Ik ijl als wezenloos door deze menigte en voel of ik zwaar onder de drugs verkeer. Daarbij komt dat de mannen en vrouwen als tot een abstracte schoonheid behoren.’

Zo begint het dagboek vol indrukken. Je reist mee door het land dat hij beschrijft op schilderachtige, beeldende wijze: Het speelt zich af in een andere tijd, ver voor 9/11, ver voor Corona, wat het bijzonder maakt:

Diankabou, 13 dec. Wij zijn in kampement B, het is aan drie kanten omgeven door hoge, oranje-geel kleurige rotsen. De zuidkant is open en kijkt uit op een vruchtbare vlakte, waarin groene boompjes. Daarachter een strakke horizon, alsof de zee erachter ligt. Het is een onbeschrijfelijke gewaarwording zo in een slaapzak te ontwaken, te midden van deze gigantische natuur, geladen met een verleden van een groot deel van de ontwikkeling van de mensheid. Tussen de horizontale spleten en geledingen zijn drempels en gangen en holen, honderdduizenden jaren her door erosie ontstaan en nog steeds zal de wind het proces doen voortgaan ‘

Maar ook overvalt de somberheid, ontevredenheid. Zo zijn er altijd belemmeringen: een camera die valt, belichtingsmeter die kapot gaat, gemiste opname, waar hij dan boos over is, het verknoeit. Terwijl hij ondertussen het gave meemaakt, het doel van de reis:

’29 dec. Nabij Djenne. Zo kwam je aan de Tellem grot op de eerste galerij. Die grot lag vol skeletten. Daartussen lagen potjes van allerlei afmetingen, waarin bijgaven waren gedaan. Aan de noordelijke kam kon je via een geweldige rotsformatie nog hoger komen, zodat je zelfs op bijna ooghoogte in een galerij kwam. Er was echter tussen de rots en de Tellem wand een kloof van een meter of 3–3.5. Daar durfde ik niet overheen te springen, temeer waar een kloof van zeker 20–30 m. onder gaapte. De jongens [gids, dragers] sprongen er wel overheen. Iets verder groeide een boom in de kloof en daar klommen ze in, hingen, als apen aan de takken te slingeren en sprongen dan op de Tellem wand.

Het was wel erg om 8000 km te hebben afgelegd en dan op 3 meter je nek te moeten breken. Er was niets, absoluut niets om een hulpmiddel te maken. Een aluminium laddertje had hier wonderen gedaan. Er was geen plank, balk, hamer, spijker, touw. Ja toch, er hing een lianentouw in een van de gaanderijen en daar klom [naam?] een eind in omhoog, maar hij durfde het niet los te maken uit angst dat hij dan niet meer naar beneden kon. En zo stond ik als een ouwe lul beneden op de rotsen bij die boom te wachten.’

Ook in andere dagboeken kom je die inspiratie en teleurstelling tegen. Aldoor begint hij opnieuw, met onophoudelijke energie. Op 82-jarige leeftijd in 2003, in het jaar van zijn dood, werkte hij (met assistent Maarten Koreman) aan een wassen beeld van een slapende vrouw in ligstoel, het afscheid van echtgenote Sacha, mijn moeder, in 2002 overleden. En aan zijn afscheid. Hij liet een collectie beelden na, een gigantisch archief, omvangrijke boekenkast en dagboeken vol stemmingen. Een PDF van het complete dagboek is binnenkort te lezen op www.mariusvanbeek.nl.

Sandra van Beek

 

Reisfoto’s Mali: archief RKD, NL Instituut voor kunstgeschiedenis

Film Wereldomroep fragment in ‘Beeks Betere Beelden’ (1991), www.mariusvanbeek.nl

‘Herinneringen van beeldhouwer Marius van Beek’ (bewerkte herdruk), uitg. Van Spijk, 2020.